Door mist omringd loop ik over grote rotsen dwars door een oceaan van vogels.  De grote meeuwen vliegen de lucht in, met honderden tegelijk. Ik kan ze al snel niet meer onderscheiden van de druppels dauw, alleen door het gekrijs begrijp ik dat ze nog vlakbij zijn. Aan het eind van het pad kom ik bij een vuurtorentje en neem de favoriete plaats van de vogels in.

In de baai links van mij zie ik de vissers die langs de kade naast hun kleine vissersboten staan. Ze repareren hun netten. Een handwerk. Geduldig laten zij de naalden in de netter gaan en weer eruit; ze naaien de gaten in de netten dicht, elke dag weer. Ze beginnen waar het begint, slaan geen gaatje over, doen alles met routine en precisie, en stoppen waar het eindigt.

Ik sluit mijn ogen en ben bij mijn ademhaling. Kalmte ontsluit zich als de mist en de gedachten vliegen weg als de vogels. Er is stilte. De tijd beweegt slechts met mijn eigen adem, maar lijkt anders gewoon stil te staan.

Als ik mijn ogen weer opendoe kijk ik met meer scherpte de baai in. De mist is al wat minder dicht en het zicht is meer open. Mijn ogen vallen op een zeilboot en ik volg haar de verre zee in. Langzaam verdwijnt de boot, omringd door water en mist; alles is blauw en eindeloos.

De oceaan, eindelozer dan het land. De diepste punten ervan reiken verder dan de hoogste pieken waar wij lopen kunnen. Een onontgonnen gebied, ver weg en toch zo dichtbij.

Ik kijk naar links en zie de kleine visserbootjes weer, verder in de baai, dichter bij het strand. Het is er stiller dan normaal. Vandaag visten de meesten niet, de vrachtschepen op een mistige zee zijn te gevaarlijk.

Hier beweegt alles met de dag. Ambities reiken niet verder dan dat. En waarom zou het ook meer zijn? Ik sta weer op, en laat mijn gedachten weer gaan. Ik loop terug en lach: ik voel mijn billen vol vogelpoep.